Blijde verwachting in Julianapark
Bij de kraanvogels is familie-vermeerdering op komst. Dezer dagen zullen de eieren uitkomen.
Zooals men weet, verheugt het stadspark aan den Amsterdamschen Straatweg zich in het bezit van een prachtig paar kraanvogels, die daar tezamen met de herten, de pauwen, de kalkoenen en de ganzen de ruime hertenkamp bewonen.
Kraanvogels, aldus vertelt het bekende Artisboek ons, zijn mooie, statige vogels van bijzonder gracelijke statuur, in een zacht blauwgrijs kleed, met wit en zwart afgezet, terwijl de huis van den kop veelal naakt en roodachtig is. Stijlvol zijn vooral de mannetjes getooid met hetzij gekrulde, hetzij verlengde, afhangende veeren aan vleugels en staart.
Behalve door hun stijlvolle verschijning, hun statig voortschrijdende gang en hun eigenaardigen bruiloftsdans – een komisch, deftig menuet, afgewisseld door triomfantelijk geroep – worden ze vooral ook gekenmerkt door hun gewoonte, om nu en dan eensklaps in koor hun schetterende stemmen te laten weerklinken.
Meen echter niet, dat dit slechts voor de leus geschiedt. Gelijk alles in ’t leven van het dier, heeft ook deze gewoonte haar beteekenis; in dit geval een beteekenis voor ’t gemeenschapsleven, dat de soort leidt. Het is een primitieve stemmings- of gemoedsuiting, die door de soortgenooten verstaan en beantwoord wordt en, al naar de omstandigheden, een waarschuwing voor gevaar of mededeeling, die de gemeenschap anderszins ten goede kan komen, kan beteekenen.
De paartijd wordt bij de kraanvogels ingeleid door de bekende sierlijke en luidruchtige paringsspelen. De z.g. kraanvogeldans wordt dan in hoofdzaak door het mannetje uitgevoerd, dat allerlei speelsche en statige passen, afgewisseld door uitgelaten sprongen, ten beste geeft – een en ander onder herhaalde, diepe buigingen en bekoorlijk vertoon van vleugelspreiden.
Het nestelen geschiedt steeds aan den waterkant. In het Julianapark had het wijfje van de hier aanwezige Indische- of Antigonekraanvogels op 3 Juli 1940 op een met zorg uitgezocht plekje aan den vijveroever in een kuiltje in het gras een groot, wit ei gelegd, en – met 2 dagen tusschentijd – daarna de tweede.
Mannetje en wijfje broedden vervolgens afwisselend. De bebroedingstijd is 32 dagen; dezer dagen komen de kuikens dus uit.
Naar A.F.J. Portielje heeft waargenomen, schijnt, na de geboorte der kuikens, het wijfje meer in ’t bijzonder, als omzichtig rondziende moeder, in de nabijheid der kleinen te blijven, terwijl de haan als strijdlustig bewaker van den huwelijksschat optreedt, door, plechtstatig rondschrijdend, andere dieren op een afstand te houden. De haan belast zich ook in hoofdzaak met het aanbrengen van voedsel.
De parmantige kuikens op hun nog onevenredig korte, dikke waadpootjes trippelen straks met de behoedzaam rondstappende deftige ouders mede en steken het nog kort-gesnaveld kopje kordaat in de lucht op het stijf-gestrekt halsje.
Vader en moeder pikken telkens vliegen, insecten of wormen op, om ze terstond daarop met zorgvolle statie uit de punt van den snavel aan hun kroost voor te dienen.
Behalve het paar Antigone-kraanvogels bezit het Julianapark een wijfje van den Jufferkraan; een mannetje ontbreekt nog. Wie van de lezers schenkt het Julianapark alsnog een mannetje?
In het blad Utrecht in Woord en Beeld van 25 april 1930 stond deze foto van het Julianapark. De redactie voorzag de foto van de tekst: ‘Ook een paar kraanvogels behooren tot de gevederde bewoners van het park. Wij troffen hen juist aan op hun avondwandeling, en zij waren vriendelijk genoeg even voor onzen fotograaf te willen poseren! Ook de kraanvogels brengen een groot gedeelte van hun leven aan den Nijl door.’