Motoragenten buitelden met zijspan bij kruising
Voorrangskwestie met bromfietser voor rechter
(Van een onzer verslaggeefsters)
De 47-jarige Utrechtse timmerman M.S. kwam dinsdagmorgen voor de Utrechtse rechtbank in hoger beroep van een vonnis van de kantonrechter, die hem veroordeelde tot dertig gulden boete of zes dagen hechtenis, omdat hij op 17 oktober van het vorige jaar op de Zwanenvechtlaan te Utrecht als bromfietser een motor met zijspan van de Utrechtse politie — die van rechts kwam — geen voorrang zou hebben gegeven. Officier van justitie mr. Bredius vroeg bevestiging van het vonnis van de kantonrechter.
’s Middags om vijf uur reed verdachte op zijn brommer uit de richting van het Zwanenvechtplein naar de Prins Bernhardlaan. Op de kruising met de Prinses Irenelaan kwam van rechts de motorfiets, bemand door twee hoofdagenten.
Verdachte verklaarde de motor niet te hebben gezien. In ieder geval reed hij door. De bestuurder van de motor, de 38-jarige hoofdagent L.H. de H., maakte een uitwijkmanoeuvre met het gevolg dat het voertuig over de kop sloeg en de politiemensen een fikse buiteling maakten.
De bromfietser voerde aan dat hij langzaam reed — 20 tot 25 kilometer —, dat zijn uitzicht belemmerd werd door een hek, dat hij al dertig jaar weggebruiker was en nog nooit brokken had gemaakt en dat hij de motor absoluut niet gezien had en pas toen hij achter zich lawaai hoorde, was omgekeerd en de agenten en de motor op de grond had zien liggen. „Als ze gewoon waren doorgereden, achter mij langs, zou er niets zijn gebeurd”, zo meende verdachte, die voorts nog aanvoerde dat er naar zijn mening onjuistheden in het proces-verbaal stonden. De als getuige gehoorde hoofdagent van de gemeentepolitie C. de K., 45 jaar oud, uit Utrecht, was het hier helemaal niet mee eens. Hij zat op het zijspan en zag de bromfietser almaar naar links kijkend het kruispunt naderen. Hij zei zijn collega nog op verdachte geattendeerd te hebben. „Als we niet naar links waren gegaan, hadden we hem gegrepen”, aldus deze getuige.
Hoofdagent De H. kon zich alles niet meer zo precies herinneren, maar toch wist hij wel zeker dat hij de bromfietser tien meter van de kruising had ontdekt.
Getuige a décharge J.T. H., een Utrechtse opzichter die precies op de hoek van kruising Irenelaan-Zwanenvechtlaan woont, zei gezien te hebben dat de politiemannen honderd meter voor de kruising stopten om rolschaatsende kinderen van de weg te sturen. De politiemannen hielden vol dat ze wel een tot anderhalve kilometer voor de kruising stilgestaan hadden.
Getuige De H. merkte voorts nog op dat naar zijn mening de motoragenten over het algemeen wel bijzonder hoge snelheden hebben en dat zij beslist geen voorbeeld voor andere motorberijders zijn.
Mr. Bredius achtte volkomen bewezen dat verdachte de motor geen voorrang heeft gegeven en dat de hoofdagenten er niet normaal voorlangs konden passeren.
De verdediger zette uitvoerig uiteen dat zijn cliënt als alle weggebruikers had mogen rekenen met de hulp en de wellevendheid van anderen. Pleiters mening was dat hoofdagent De H. even werd afgeleid en de bromfietser niet aan zag komen en evenmin de waarschuwing van zijn collega hoorde. In een reactie maakte hij toen een te scherpe zwenking naar links, waardoor de motor kantelde.
Uitspraak dinsdag 4 november.