In Zuilen wordt met veel respect de slachtoffers van de bezetting herdacht. Éen van hen is Henny Knipschild, de man waarnaar het plantsoen genoemd is waarin het Verzetsmonument staat. Deze Henny Knipschild wil ik graag wat nader onder de aandacht brengen.
In het boekje ‘Zuilen eerst zijn gevallenen’ dat werd uitgegeven door de heer A.H. Pasman naar aanleiding van de ingebruikneming van het Verzetsmonument lezen we over hem het volgende:
‘Henny Knipschild zat de vrijheid in het bloed. Voor geen enkele consequentie van zijn vrijheidsopvatting deinsde hij terug. Voor wie zo geschapen is, was het Nationaal-Socialisme één gruwel. Hij kon er alleen maar neen tegen zeggen en dienovereenkomstig handelen. Weg met de moffen, dat was zijn programma. Geen hand- en spandiensten verrichten. Niet gaan werken in Duitsland. Onderduikers verzorgen en hen van levensmiddelenkaarten voorzien. Het was in de jaren 1940 tot november 1943 slechts een klein groepje, dat het werk in Zuilen verrichtte. Henny was de ziel van hen. Hij ploeterde dag en nacht ten koste van zijn gezondheid. Overdag werkte hij als schrijver op het Kantongerecht te Utrecht. Zijn vrije tijd besteedde hij geheel in dienst van de illegaliteit.
In augustus 1943 kwam de Landelijke Organisatie tot hulp aan onderduikers tot stand, kortweg de L.O. genaamd. Henny Knipschild was een van die mannen, die onmiddellijk het grote nut van deze organisatie inzag. Hij bracht de contacten te Utrecht en Zuilen tot stand en was de ziel van deze nieuwe organisatie te Utrecht en Zuilen. Een doeltreffender hulp en bijstand aan onderduikers en gezochten, kon nu worden geboden.
27 september 1944 was een fatale dag. Door de staking van het spoorwegpersoneel was het noodzakelijk een koeriersdienst te onderhouden met Amsterdam ten behoeve van de illegaliteit. Enige brieven waren zoekgeraakt in de omgeving van Breukelen. Vier jonge kerels reden die dag vol enthousiasme uit om nimmer weer te keren. De landwacht wist hen te overmeesteren en na gruwelijk te zijn gefolterd, werden zij aan de avond van die dag doodgeschoten. Henny was een van mijn vrienden. Met diepe ontroering denk ik aan hem. Tijdens mijn gevangenschap liet hij mijn gezin niet in de steek, maar bezocht hen en sprak hen moed in.
Wij mannen van de L.O. zijn er trots op Henny Knipschild als vriend te hebben gehad. Met zijn voorbeeld voor ogen zullen wij pal staan, opdat de duur gekochte vrijheid voor ons Vaderland behouden blijft.’
Nu volgt het relaas over hoe het Henny Knipschild verging op die noodlottige 27ste september. Het is een verslag dat ik van een andere L.O.-werker in Zuilen kreeg, de heer Cees Rosenbrand, waarin de gebeurtenissen uitvoerig worden beschreven.
Naar mij door ooggetuigen verstrekte betrouwbare gegevens laat ik hieronder een reconstructie volgen, van hetgeen zich op Woensdag 27 September 1944 heeft afgespeeld.
Veiligheidshalve heb ik namen afgekort of geheel weggelaten. Van de situatie in Loenen is weinig bekend, maar uit mijn relaas zal duidelijk blijken, dat de taak, welke onze dapperen helden werd opgedragen, absoluut volbracht is.
De persoon, welke door onze mannen met een bezoek vereerd werd, moet er helaas in geslaagd zijn zich in verbinding te stellen met den S.D.[1], hetzij telefonisch of hoe dan ook. Dit leidde tot een achtervolging, welke eerst moeilijk was na te gaan, maar toch tot klaarheid kon worden gebracht. Onze mannen schijnen, nadat zij Loenen hadden verlaten, tusschen Breukelen en Loenen van den Rijksstraatweg te zijn afgeweken, om naar ik vermoed het een en ander werk te verrichten. In ieder geval zijn zij weer op den straatweg teruggekomen om hun reis voort te zetten. Dit oponthoud had tot resultaat, dat hun achtervolgers niet achter hen maar vóór hen waren.
De S.D. had direct de achtervolging te Loenen ingezet, maar kon onze mannen niet ontdekken, waardoor zij bij Breukelen terugkeerden. Nauwelijks buiten de Gemeente Breukelen, konden zij direct de achtervolging inzetten, toen onze mannen met groote snelheid richting Utrecht naderden. De S.D., die eveneens met snelheid richting Loenen reed, liet de auto van onze mannen passeren, maar trachtte toen direct op den straatweg te draaien, teneinde de achtervolging te hervatten. Door de groote snelheid echter kon de bocht niet genomen worden, zoodat zij moesten afremmen, stoppen en achteruit rijden om de bocht daarna opnieuw te nemen. Eerst hier zijn onze mannen tot de ontdekking gekomen, dat zij achtervolgd werden, maar inmiddels hadden zij gelukkig reeds een aanzienlijke voorsprong genomen, waarvan zij zich waarschijnlijk niet bewust waren.
Onze mannen zijn in Breukelen, om hun achtervolgers op het dwaalspoor te brengen, van den straatweg afgeweken en den Damstraat ingegaan, waarna zij het dorp Breukelen doorgereden hebben en zoodoende weer op den straatweg via den Kaasmarkt teruggekomen. Met deze tactiek hebben zij inderdaad de S.D. op het dwaalspoor gebracht, want de achtervolgers hebben bij den brug voor het Hotel “Statewapen” gestopt om te informeeren. Bij deze brug echter stonden drie Landwachters, die de S.D. nu een handje kwamen helpen. Zij vroegen één der L.W.’ers –een zekere heer H.- of hij een kleine blauwe auto gezien had, waarop deze bevestigend antwoordde en zich aanbood de S.D. den weg te wijzen. Deze H. nam plaats op het voorwielspatbord en ook de 2 andere L.W.’ers zijn meegegaan, waarvan de namen nog niet bekend zijn.
Onze mannen zijn met groote snelheid doorgereden, om bij café “Oliphant” een zijweg richting Kanaaldijk in te slaan. Nu is er voor deze weg een kleine open plaats van het café, welke echter voor een auto niet dadelijk opvalt en ook onze mannen niet is opgevallen, met dit gevolg, dat de bocht te vroeg genomen werd en uit alle macht moest geremd worden om niet tegen het muurtje van het Café op te rijden. Dit remmen liet overduidelijke sporen achter en was het begin van het noodlot. De achtervolgers, nu vermeerderd met de Landwacht, waarvan H. nog steeds op den bumper, zijn de “Oliphant” eerst ruim 100 Meter voorbij-gereden. Doordat zij echter niets konden ontdekken, zijn zij wederom gedraaid en teruggereden. Bij de “Oliphant” echter zag H. het remspoor en liet de auto direct stoppen.
Bij het remspoor waren eenige kinderen aan het spelen en daar moet H. naar toe gegaan zijn en gevraagd hebben of zij hier een kleine auto den zijweg in hadden zien gaan, de kinderen hebben “ja” gezegd, waarop H. riep: “Nu krijgen we ze” en de S.D. antwoordde: “jij weet den weg”.
Onze mannen, die waarschijnlijk niet geweten hebben, dat hun voorsprong zoo groot was (bij de Oliphant ruim 10 minuten) zijn wederom met grote snelheid den zijweg afgereden, waar zij bij een boer hun auto het erf opreden.
Zij toonden den boer papieren van de Vee-Centrale en verklaarden, dat zij het vee kwamen controleren. De auto hebben zij op slot gedaan en zijn daarna den dijk afgeloopen en hebben zich verborgen gehouden aan de helling van den Kanaaldijk, waar zij vermoedelijk beraadslaagd hebben wat hen te doen stond.
De S.D., op zoek naar den auto, konden deze weg niet vinden, want zij zijn eerst bij een anderen landbouwer geweest, hetgeen geen resultaat opleverde. Daarna zijn deze den dijk verder afgegaan, waar zij helaas op den Kanaaldijk onze dapperen aantroffen.
Onze helden hebben vermoedelijk gedacht, dat alles veilig was en zijn zij richting Maarssen gegaan. Nog geen 10 Meter van hun schuilplaats werden zij overmeesterd.
Hierna is de S.D. nog éénmaal bij den landbouwer geweest in aanwezigheid van één onzer mannen (welke gekleed was in een lichte regenjas) om de plaats van den auto aan te wijzen. Deze held – P – liep met de handen omhoog, achter hem twee schurken met het wapen in den aanslag. Bij den auto gekomen, merkten zij, dat deze op slot stond. P. moest toen de sleutels overhandigen. Wetende, dat hiermede de S.D. niets kon winnen, heeft hij het rustig kunnen doen. Daarna is één der bewakers met den auto naar den plaats van de andere mannen teruggekeerd, P. met zijn bewaker keerde loopend terug.
Het eerste wat onze mannen onder bedreiging werd gevraagd, is “Wie zijn jullie opdrachtgevers en waar zijn de papieren”. Zij hebben gezwegen en de duivelsche martelingen gedragen met een moed, die zijn weerga niet kent.
Zelfs heeft één onzer mannen – P – het antwoord van allen gegeven: “zie maar, dat jullie het te weten komt”.
Hoe het drama zich verder heeft voltrokken, is wel bekend, doch de gegevens zijn zoo verschillend, dat zij niet juist weergegeven kunnen worden.
De bewoners van de plaats, waar dit alles zich heeft afgespeeld, hebben zonder eenige uitzondering diep respect voor de heldhaftige houding onzer mannen.
Wij allen brengen eerbiedig het eeresaluut voor deze helden, die hun jonge leven offerden voor Koningin en Vaderland’
Met deze tekening wordt duidelijk gemaakt hoe de route van de achtervolgers was toen zij de groep van vier personen (onder wie Henny Knipschild) achternazaten en die uiteindelijk tot de arrestatie, gruwelijke mishandeling en terechtstelling zou leiden.
De rechtszaak tegen de landwachters vindt plaats op 5 april 1947.
Trouw 5 april 1947
‘Gruwelijk drama uit den bezettingstijd berecht
Landwacht-sadisten bonden
slachtoffers achter hun auto
TEGEN TWEE HUNNER EISCHTE
- DRABBE DE DOODSTRAF
Donderdag 3 April 1947. Een der meest afschuwwekkende drama’s, welke zich tijdens den bezettingstijd in en om Utrecht hebben afgespeeld, wordt in een tot op de laatste plaats gevulde rechtszaal tot in de meest lugubere bijzonderheden gereconstrueerd. Vijf landwachters, bleek en nerveus, staan in de beklaagdenbank: zij hebben zich schuldig gemaakt aan een van de meest gruwelijk wandaden, door de landwacht bedreven. Het is voor alle aanwezigen duidelijk, dat hier slechts één straf gerechtvaardigd is, de zwaarste en die wordt dan ook geëischt na vele uren van hoor en wederhoor. Terwijl het buiten reeds begint te schemeren requireert de proc.-fiscaal bij de Utrechtsche Kamer van het Amsterdamsch Bijzonder Gerechtshof, mr. L.W.M.M. Drabbe, tegen twee van deze sadisten de doodstraf, tegen den derde twintig jaar — en tegen den vierde twaalf jaar gevangenisstraf. Ten aanzien van den laatste wordt tot vrijspraak geconcludeerd.
‘‘Een wagen met terroristen’’
Ziehier de trieste gang der gebeurtenissen zooals deze kan worden afgeleid uit lange verhooren en getuigenverklaringen, de eerste vol ontkenningen en de laatste vol tegenstrijdigheden.
De veertigjarige Utrechtsche betonwerker B. Heegers krijgt op 27 September 1944 tezamen met den zevenendertigjarigen Utrechtschen hofmeester D.F. Minck last, een auto te vorderen. Zij staan op den Amsterdamschen straatweg bij Maarssen, wanneer hun aandacht valt op een auto welke kennelijk tracht hun te ontwijken. Zij krijgen achterdocht en willen een achtervolging inzetten. Daar zij zelf geen auto ter beschikking hebben, vragen zij den bestuurder van een wagen van de landwacht, welke daar juist bezig is benzine in te nemen, hun zijn auto ter beschikking te stellen. ‘‘Een wagen met vier terroristen is er vandoor gegaan en die móét ik hebben!’’ roept Heegers uit. De chauffeur, de tweeënveertig-jarige Amersfoortsche autohandelaar G.A. de Ridder, die met twee collega-landwachters, den zesentwintigjarigen Utrechtschen chauffeur P. den Oudsten en den zevenendertigjarigen Utrechtschen boekhouder G.J Hissink — zij rijden voor hun plezier mee — in Amsterdam benzine gaat vorderen, stemt toe. Met Heegers op het rechtervoorspatbord wordt de achtervolging ingezet.
Zij vinden in Breukelen het spoor van de gevluchte auto doordat een klein jongetje hun zegt, waar de wagen is heengereden. Zij slaan een landweggetje langs een kanaal in en inderdaad, daar loopen vier menschen. Van den auto is geen spoor te bekennen.
Een verhoor
Dan begint het drama. De vier personen zijn gearresteerd en moeten voorover in het gras gaan liggen. Het zijn T.O. Oudhof, H.A. Knipschild, P.S.M. Stellaart, en H.E. Doosjen.
Zij hebben van den O.D. opdracht een zoekgeraakten belangrijken brief op te sporen. Heegers komt te weten waar de auto is verborgen. Met Den Oudsten gaat hij hem ophalen.
Als hij terugkomt staan drie der gevangenen tot aan hun hals in het water. Minck heeft hen er onder de bedreiging van zijn revolver ingejaagd, blijkbaar omdat het de bewaking vergemakkelijkte.
Het verhoor begint. Minck neemt elk der arrestanten telkens even apart om te weten te komen wat zij in hun schild voeren. Zij zeggen niets. Dan komt Heegers op een idee.
Hij haalt een touw uit de auto en bindt het om de voeten van een der arrestanten, die languit op den weg moet gaan liggen. Den Oudsten gaat achter het stuur zitten, Minck neemt plaats op de treeplank en de wagen trekt op. Met een snelheid van ongeveer zes kilometer wordt het lichaam van het slachtoffer over den grintweg voortgesleept. Na veertig meter stopt de wagen. Het slachtoffer blijft zwijgen. Heegers wordt wild. Een ander wordt achter den wagen gebonden. Hij lijdt doch zwijgt. Heegers neemt andere maatregelen: hij bindt de polsen van een der gevangenen aan de bumper en laat optrekken. Op het laatst gaat hij zoover, dat hij een der ongelukkigen het touw om den hals vastmaakt. Hij spant het door er met zijn voet op te drukken. De gevangenen zwijgen. Een hunner begint alleen te schreien en om zijn moeder te roepen.
Dat wordt den anderen landwachters evenwel toch te machtig en zij maken er een eind aan. Wie het doet is niet zeker: Minck, die op de treeplank staat ‘‘om ongelukken te voorkomen’’ of De Ridder, die met Hissink een onderzoek instelt in den in beslag genomen wagen en daar een map met illegale papieren vindt.
Het einde van het drama is, dat de slachtoffers over beide auto’s worden verdeeld. Een er van rijdt nog door om een vijfden man C. van Benthem te arresteeren, die ergens onderweg zou zijn opgenomen, indien alles goed ware gegaan en de landwacht niet had ingegrepen. De Ridder arresteert hem en dan is het drama spoedig beëindigd: de vijf illegale werkers worden afgeleverd op het hoofdkwartier van de landwacht in de Maliebaan te Utrecht. Voor zijn goede diensten, waar hij bovendien nog trotsch op is, krijgt Heegers een der in beslag genomen pistolen.
De S.D. wordt er in gemoeid en op de avond van 27 September worden de vijf arrestanten op bevel van Lages in het Fort De Bilt gefusilleerd.
Van den duivel bezeten
Dit zijn de feiten, welke van tijd tot tijd in de rechtszaal kreten van afschuw doen opgaan. Zelfs de president van het Hof, prof. mr. J. van Hamel kan zich niet bedwingen en roept op een zeker oogenblik tegen Heegers met een klank van ontzetting in zijn stem: ‘‘Maar man, was je dan van den duivel bezeten?’’
Overigens, de beklaagden trachten na elkaar hun schuld zooveel mogelijk te verkleinen. Zij schuiven elkaar de schuld in de schoenen. Als getuigen tegen elkaar gehoord belasten zij elkaar om zichzelf toch maar zoo goed mogelijk voor te stellen. Heegers zegt dat Minck het verhoor leidde; Minck verklaart dat Heegers het deed. Heegers zegt, dat Minck de gevangenen in het water dreef; Minck beschuldigt Heegers er van. De Ridder verklaart te hebben ingegrepen, doch ook Minck eischt deze eer voor zich op. Het is een laffe vertooning.
Wat zij er nu van denken? Heegers kan niet verklaren hoe hij tot zijn bestialiteiten is gekomen. Minck haalt zijn schouders op. Den Oudsten zegt: ‘‘Het was zoo erg niet. Ik zou het best zelf willen meemaken.’’ De Ridder zegt: ‘‘Ik kon niet ingrijpen, hoewel ik de hoogste in rang was, want ik had er niets mee te maken.’’ Hissink zwijgt. Hij heeft er passief bijgestaan. ‘‘U vervulde een ellendige rol bij een afschuwelijke beestenboel’’, voegt de president hem verontwaardigd toe.
Natuurlijk hebben zij niet geweten, dat zij door de gevangenen aan den S.D. uit te leveren, vijf menschen in de muil van den dood wierpen. Later hebben ze het pas begrepen. De president trekt het in twijfel en in de zaal gaat een hoongelach op.
Straffen
Er heerscht een gespannen stilte als mr. Drabbe zijn requisitoir begint. Beheerscht, in nuchtere, weloverwogen woorden schildert hij de wreedheden, welke deze sadisten hebben begaan. Heegers is de hoofdpersoon, Minck heeft volledig meegedaan, evenals Den Oudsten, door den president een beulsknecht genoemd. De Ridder en Hissink zijn laffe figuren, die niet hebben durven ingrijpen omdat zij bang waren voor de woede van Heegers. Ten aanzien van Hissink requireert de procureur-fiscaal vrijspraak, omdat Hissink zich aan het ten laste gelegde niet heeft schuldig gemaakt. Hij zal zich evenwel nog voor een tribunaal moeten verantwoorden en een ruime interneering is voor hem zeker gerechtvaardigd.
Dan, na enkele felle woorden vallen de zware eischen: Heegers doodstraf; Minck doodstraf; Den Oudsten twintig jaar; De Ridder twaalf jaar.
De verdediging heeft een zware taak — zij kwijt er zich van naar beste weten en kunnen. Het Hof besluit over veertien dagen uitspraak te doen. Dan is de laatste acte van dit bezettingsdrama ten einde.’
De Waarheid 17 april 1947
Schanddaat berecht
Het Bijzonder Gerechtshof te Utrecht heeft hedenmorgen in de bekende zaak tegen de Landwachters, die o.a. enige illegale strijders achter de auto bonden en voortsleurden, de volgende vonnissen geveld:
- Heegers, doodstraf; D. Minck, 20 jaar; De Ridder, 12 jaar; Den Oudsten, 8 jaar. Hissink, vrijgesproken.
‘Henk’. Ja, dat Henny Knipschild zijn leven gaf voor het vaderland vraagt om eerbied en respect. Vandaar dat u op deze foto ‘Henk’ ziet staan. De overige slachtoffers hebben ook hun tol betaald. Het verhaal gaat met name over Henny en dat komt alleen omdat ik over hem de meeste informatie kreeg. Het respect geldt natuurlijk ook voor André (Hendrikus E. Doosjen), Lange Piet (Peter S.M. Stellaard) en Theus (Teunis O. Oudhof).
[1] Sicherheits Dienst.