Bouwen voor de Buurt: de wederopbouwperiode 1945-1970
Hoewel Utrecht en Zuilen relatief gespaard blijven van grote oorlogschade is de situatie op de woningmarkt ook hier in 1945 nijpend. Er is vijf jaar lang vrijwel niets gebouwd. Veel materieel van bouwbedrijven is verdwenen en bouwmaterialen zijn schaars. Bovendien geeft de regering de eerste jaren prioriteit aan de herbouw van de industrie en het herstel van de infrastructuur, die straks hard nodig zijn om de woningproductie op te voeren. De geboortegolf na de bevrijding zal tot in de jaren zestig zorgen voor een grote bevolkingsaanwas.
Die woningnood leidt tot groteske maatregelen. Er komt een verbod op het op eigen houtje bouwen of repareren van gebouwen, ook al beschik je over de benodigde bouwmaterialen. Daarvoor heb je de toestemming van de gemachtigde van de minister van wederopbouw nodig. Die minister wijst ook jaarlijks contingenten nieuwbouw toe aan alle gemeenten, een praktijk die pas aan het eind van de jaren 60 wordt afgeschaft. De huren worden bevroren -en vanaf 1950 stevig gereguleerd- om te voorkomen dat huisbazen de woningnood misbruiken om de huur op te drijven. En iedereen die redelijk ruim woont kan verplicht worden om inwoning te accepteren. Niet voor even, maar soms voor járen. Begin 1960 woont nog 1 op de 9 huishoudens in bij een ander huishouden. Singles -destijds vrijgezellen genoemd- hebben het nog lastiger: zij zijn vrijwel kansloos bij het bemachtigen van zelfstandige woonruimte.
Door de huurbevriezing hebben marktpartijen geen trek om huurwoningen te bouwen. Die taak komt dus terecht bij woningcorporaties en gemeentelijke woningbedrijven. Het Rijk stimuleert de bouw met subsidies en goedkope leningen. Veel in de melk te brokkelen hebben de corporaties in deze periode niet. Er zijn hele strenge richtlijnen voor sobere en doelmatige bouw en de ontwerpen worden in hoge mate gestandaardiseerd om het bouwtempo zo hoog mogelijk op te voeren. Ook de woningtoewijzing, die voor de oorlog plaatsvond door de woningcorporatie zelf, wordt onder regie van de gemeente gebracht.
Zeker in de grote steden wordt er vooral gestapeld gebouwd, met nieuw ontwikkelde woningtypen als de galerij- en portiekflat. In Zuilen is het aandeel gestapeld, zeker vóór de annexatie door Utrecht in 1954 wel wat lager, al steelt gemeentearchitect Wim van Hoorn in 1950 de show met een spotgoedkoop ontwerp voor 120 galerijwoningen in het Schaakwijk. De minister van Volkshuisvesting en Wederopbouw is zó enthousiast dat hij het contigent voor Zuilen verhoogd van 120 naar 360. Kassa! Wim van Hoorn heeft trouwens overal in Zuilen (en later in Utrecht) zijn sporen achter gelaten. Ook zijn ontwerp voor de Pedagogenbuurt, 12 vrijwel identieke galerijflats met bijna 400 woningen is in 1953 een klapper in de aanpak van de woningnood. Verder ontwerpt hij onder meer de eerste galerijflats van Zuilen aan de Prins Bernhardlaan, de beneden-/bovenwoningen aan de Van Tuyllkade/Margrietstraat, de PEGUS-flats aan de Burgemeester Norbruislaan en natuurlijk de H-vormige gele hallenscholen.
Met de komst van de nieuwe woningtypen komen ook nieuwe stedenbouwkundige concepten in zwang. Was voor de oorlog het gesloten bouwblok de standaard, nu worden er open licht-en-lucht verkavelingen ontworpen, vaak gevuld met “stempels”. Dat zijn repeterende patronen van woningblokken. Voorbeelden daarvan zijn de omgeving van het Muiderslot- en Nijenrodeplantsoen en het Vechtplantsoen. Een ander licht-en-lucht concept was de strokenverkaveling, door Wim van Hoorn toegepast voor Schaakwijk en de Pedagogenbuurt.
Zelfs in 1966 wordt de woningbouwproductie nog centraal geregisseerd vanuit het Rijk. Hier een artikeltje uit het Utrechts Nieuwsblad van 20 augustus 1966 met de verdeling voor 1967. Opvallend: 50% van de productie ligt bij de gemeente (in 2024: 0%).In het ontwerp van wijken wordt ook gaandeweg meer ruimte uitgetrokken voor de automobiliteit. Direct na de bouw zijn deze wijken buitengewoon populair, maar met de groei van de welvaart komt daar na 1980 de klad in, met als belangrijkste vuistregel: hoe grootschaliger, des te minder populair. Zuilen heeft daarbij achteraf geluk gehad dat door de wat versnipperde woningbouwontwikkeling voor de oorlog er geen ruimte was voor échte grootschaligheid. Zo mocht het gebied tussen de Vecht, Muinck Keizerlaan, Prins Bernhardlaan/van Tuyllkade en Adriaan van Bergenstraat tot 1950 niet bebouwd worden, omdat het binnen de schootcircel van de Hollandse Waterlinie lag. Die diversiteit maakt de wijk nu aantrekkelijk. Kleinschalige wederopbouwcomplexen zoals de portieketagewoningen van het voormalig Pensioenfonds Werkspoor aan het Vechtplantsoen liggen nog steeds goed in de markt. Sociale huurwoningen uit deze periode vormen inmiddels de ruggengraad van de betaalbaalbare woningvoorraad van de woningcorporaties, die véél meer woonruimte voor je euro bieden dan de mini-appartementen uit recente jaren.
In de loop van de jaren 50 komt de woningproductie geleidelijk op stoom en wordt de woningnood wat minder. Zuilen is in die periode de belangrijkste woningbouwlocatie van Utrecht. Aan het eind van de jaren vijftig is de bouwgrond op en verschuift de nieuwbouw naar Kanaleneiland en Overvecht. De laatste tien jaar van de wederopbouwperiode keert de rust weer. Om rond 1970 verstoord te worden door steeds luidere klachten van huurders in de vooroorlogse woningen. Hun woning is dertig jaar nauwelijks onderhouden, beschikt vrijwel nooit over een badkamer, de riolering is vaak aangesloten op een septic tank, de elektrische installatie primitief. Terwijl de nieuwbouw al beschikt over centrale verwarming moeten zij nog stoken met een kolenkachel. Dat pikken ze niet en daarmee is de stadsvernieuwingsperiode begonnen.
Meer lezen? Een mooi overzicht van de ontwikkeling van de stedenbouw en woningbouw in deze periode vindt U in: typologie-van-de-vroeg-naoorlogse-woonwijken, Anita Blom/Bregit Jansen/Marieke van der Heiden, Zeist, april 2004.
Welke woningbouwplannen zijn in deze periode gerealiseerd:
Luit Blomstraat e.o. (complex 3+4 Eigen Haard,ws1939-1947)
Duplex boven-benedenwoningen aan de Burgemeester van Tuyllkade e/o (wbv Zuilen, 1947)
Lelimanstraat, prof.Wattjesstraat, van Campenstraat (complex 4 wbv Zuilen, 1948)
Eengezinswoningen W.J. Bossenbroekstraat (complex 5 ws Eigen Haard, 1948)
De BBB-woningen aan de C. Smeenkstraat en Patrimoniumstraat (gemeente Zuilen, 1949)
De Krabo-woningen aan de H. Diemerstraat en Patrimoniumstraat (gemeente Zuilen, 1950)
Pedagogenbuurt (gemeente Zuilen, 1953)
Van Heukelomlaan, Norbruislaan (complex 5 wbv Zuilen, 1956)
Minister De Visserstraat/Prof.Bavinckstraat (ws Eigen Haard, 1956)
Etagewoningen Muiderslotplantsoen/Nijenrodeplantsoen (DWR/Gemeentelijk Woningbedrijf Utrecht, 1956)
Portiekwoningen Talmastraat/Theo Thijssenplein (Eigen Haard, 1960)
Rietveldwoningen Van Meelstraat (Coöperatieve Vereniging Politiebond Utrecht, 1957)
Portiekwoningen Vechtplantsoen (Werkspoor Pensioenfonds, 1959)
Laagbouwwoningen Jan van Zutphenlaan (Eigen Haard, 1959)
Queeckhovenplein e/o (Arbeiderswoningbouwvereniging Utrecht, 1958)
Niftarlakeplantsoen e/o, complex 8 (wbv Prinses Juliana, 1959)