Juist vanwege de eerste keer dat in Utrecht de Februaristaking wordt herdacht, wordt in het Museum van Zuilen een bescheiden tentoonstelling ingericht over de beide fabrieken Werkspoor en Demka tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Hoe bescheiden ook, het geeft een beeld wat de twee grootste werkgevers uit de regio voor het personeel betekenden in de oorlog.
De dreiging van een oorlog noopte niet alleen het gemeentebestuur tot maatregelen, ook Werkspoor en Demka treffen voorzorgsmaatregelen. Vooral bij Werkspoor is de directie bezorgd voor zijn personeel. Er wordt een Ontspanningsgebouw neergezet waarmee meer te doen is dan op het eerste gezicht lijkt. Dit gebouw werd voorzien van een schuilkelder met gasdichte ruimte. In de maanden voor 10 mei 1940 worden verschillende oefeningen gehouden om het personeel aan deze vluchtplaats te laten wennen. Zo komt de directie te weten of het gebouw aan zijn bestemming voldoet. Over deze ‘test’ wordt in de pers verslag gedaan. Het volgende bericht stond 2 december 1939 in de krant (welke is niet bekend):
‘ ‘‘Bominslag” met Muziek
Demonstratie bij Werkspoor
(van onze correspondent)
Utrecht, 2 Dec. – De terreinen van de Wagon- en Bruggenfabriek Werkspoor N.V. te Utrecht boden Zaterdagmiddag een merkwaardig schouwspel. Honderden dames en heeren, personeel van Werkspoor en zeer veel autoriteiten betraden de terreinen, voorzien van een speciale toegangskaart. Uit op verschillende punten aangebrachte luidsprekers kwam de vrolijke muziek van het ‘‘Turf in je ransel” den bezoekers al tegen.
Bij de directie van Werkspoor in Zuilen maakte men zich in 1939 grote zorgen over een mogelijke oorlog. Daarom werd er een grootschalige oefening georganiseerd die onder enorme belangstelling plaatsvond. Alles werd uit de kast gehaald. De bedrijfsbrandweer bluste bijvoorbeeld een speciaal voor deze demonstratie vervaardigd huisje, maar ook de gas- en ontsmettingsploeg toonde zijn kunnen. Op bovenstaande foto ziet u een aantal deelnemers aan de oefening het terrein oprijden. De bedrijfsbrandweer is uitgerukt met al zijn manschappen en materieel.
Aanvankelijk kreeg men de indruk, een grootscheepsche feestelijkheid te gaan beleven, ware het niet, dat mannen in gasdichte kleeding en voorzien van gasmaskers, stoere mannen van de Vrijwillige Burgerwacht van Zuilen in uniform en verschillende op het terrein opgeslagen voorwerpen al spoedig die gedachten aan een ‘‘gezellig middagje” deden vergeten.
Het betrof hier een uiterst geperfectioneerde luchtbeschermingsoefening en brandweerdemonstratie, bedoeld als ‘‘openbare les”, ten besluite van de speciale opleiding, die het personeel van Werkspoor genoten heeft, om vertrouwd te geraken met de maatregelen die in tijd van nood genomen moeten worden. Vooral bij een fabriekscomplex als Werkspoor, dienen uitgebreide voorzorgsmaatregelen genomen te worden.
Onder de talrijke aanwezigen bevonden zich de burgemeester van Utrecht, mr. dr. G.A.W. ter Pelkwijk, de burgemeester van Zuilen, de heer O. Norbruis, en de burgemeester van Jutphaas, mr. Hamers, alsmede directeuren van groote bedrijven, zoowel gemeentelijke als particuliere. Na een defilé der medewerkers werden enkele projectielen tot ontploffing gebracht en kwamen de brandweerploegen en E.H.B.O.-ploegen in actie. Ook de Zuilensche Vrijwillige Brandweer verleende medewerking, alsmede Zuilensche padvindersorganisaties. De brandweerdeskundige van het Staatsbedrijf, ing. J.B. Roelofsen, en dr. Wesley gaven bij de demonstraties voor de microfoon verschillende toelichtingen.
Hier ziet u hoe de directie van Werkspoor de aandacht van het publiek trachtte vast te houden: er werd voor deze oefening een speciaal gemaakt gebouwtje, op wieltjes, in brand gestoken. Voor deze vlammenzee konden de brandweermannen de opgedane kennis over brandbestrijding in praktijk brengen.
Vooral de oefeningen met de electron-thermiet brandbommen verliepen buitengewoon effectief en bevredigend. Het programma vermeldde ook een demonstratie met twee v l o e i s t o f b o m m e n. Zoover ons bekend, hebben demonstraties in ons land met d é z e bommen nog nimmer plaatsgevonden.
Het programma vond een daverend slot: ‘‘Bominslag in een gebouw met een 5 K.G. electron-thermietbom”. ‘‘Blusschingswerk” werd verricht door de brandploeg van Werkspoor N.V., waarbij tevens de hulp werd ingeroepen van de Vrijwillige Brandweer te Zuilen. Ten einde het talrijke publiek bij deze demonstraties tegenwoordig, niet al te veel den schrik op het lijf te jagen, zorgde het Zuilensche Fanfare Corps voor welkome muzikale entr’actes.’
De omvang van een bedrijf als Werkspoor komt goed van pas. Het heeft niet alleen een groot aantal medewerkers ‘op de werkvloer’, er is ook een persoon in dienst als fotograaf. Hem werd blijkbaar opgedragen de oefening op de voet te volgen. Zo kunnen wij na tientallen jaren zien hoe goed de bedrijfsbrandweer van Werkspoor op zijn taak berekend was: de vlammen zijn vrijwel geheel gedoofd.
U merkt het: Werkspoor heeft met de oefening beslist geen paniek willen veroorzaken, de bijdrage van het ‘Zuilensche Fanfare Corps’ heeft een feestelijk tintje aan het geheel gegeven. De oefening is niet tevergeefs geweest, want een aantal keren moest de bedrijfsbrandweer na bombardementen in actie komen. Hij kon niet altijd worden bijgestaan door de collegae uit Utrecht. Op 21 oktober 1942 schrijft burgemeester Norbruis een brief aan de hoofdinspecteur Bescherming Bevolking in Den Haag over de brandweer bij Werkspoor. Er zijn brandputten gemaakt maar ‘deze hebben echter de maataansluiting van de Zuilensche brandweer, zoodat de brandweer Utrecht daarop niet kan aansluiten.’
Op 10 mei 1940 blijkt dat de vooruitziende blik van de directie (jammer genoeg) juist was. Wat nu? De bezetter eist medewerking van de Nederlandse industrie, die onder andere oorlogsmateriaal in opdracht van de bezetter moet maken. Dat is lastig. De directie van Werkspoor wil dit uiteraard niet maar heeft weinig keus: bedrijven die niet voor de Duitsers willen werken, worden gesloten. Uiteindelijk zwicht de directie van Werkspoor onder deze druk en besluit ook voor de bezetter te gaan werken. Dat heeft grote gevolgen voor de industrieën in de rest van Nederland. Werkspoor is een van de grootste bedrijven in ons land en de directeur van het bedrijf, M.H. Damme, is voorzitter van de Vereniging voor Metaalindustriëlen. Het feit dat hij besluit aan opdrachten van de Duitsers mee te werken, houdt een bijna landelijke omslag in en zo wordt niet alleen grote werkloosheid voorkomen, het bedrijf blijft ook geleid worden door de bestaande directie. Een directie die welliswaar mee moet werken aan de wensen van de bezetter, maar personeel dat op vele manieren zijn kunde toont in het ‘onopgemerkt’ de boel saboteren.
Het sociale karakter van werkgever Werkspoor tijdens de oorlog, heb ik al eerder geroemd. Het lijkt erop dat juist in deze moeilijke periode Werkspoor er alles aan doet het leven van zijn personeel zo aangenaam mogelijk te maken. In de jaren voor de oorlog kwam het regelmatig voor dat een aantal personeelsleden voor een grote order met duizend of meer moest worden uitgebreid. En na het gereedkomen van die order werden zij zo weer op straat gezet. Het aantal orders uit eigen land liep in de oorlog sterk terug. Werkspoor moest echter ook opdrachten voor de bezetter uitvoeren, maar materiaalgebrek zorgde ervoor dat de productiviteit snel verminderde. Toch probeerde de directie zoveel mogelijk mensen in dienst te houden. De slechtere productiviteit stoorde de Duitsers zodanig dat zij in 1942 het bedrijf onder Duits beheer plaatsten. Desondanks vonden onderduikers binnen het bedrijf een plaatsje.
Of het nou kwam omdat de muren van het Ontspanningsgebouw toch niet geluiddicht bleken of almaar zingen ging vervelen, de heren die bij Werkspoor ondergedoken zaten, hebben zich ook met kaarten onledig gehouden. Deze foto kreeg van de heer P. Dirks (links) het onderschrift mee: ‘Pas op, ‘‘Zwarte Nel”.’
Veel personeelsleden werden aangenomen zodat zij tewerkstelling in Duitsland konden ontlopen. In de verhalen over Werkspoor tijdens deze periode duikt met enige regelmaat het passieve verzet op. Personeel werkt traag tot zeer traag en de gemiddelde werknemer verstoort de productie waar hij kan. Wel veel en vlug worden artikelen voor eigen gebruik gemaakt. Zeker aan het einde van de oorlog, als door materiaalschaarste nog maar weinig te koop is, blijkt de diversiteit van het bedrijf een waar genoegen. Schoenen zijn niet meer te koop, maar de mannen van de afdeling houtbewerking maken houten onderkanten voor schoenen, die vervolgens door de mannen van de afdeling leerbewerking worden voorzien van een lederen bovenkant. Hoewel deze schoenen ‘voor geen meter liepen’, hadden ze aftrek onder het personeel. Later is het leer helemaal op en worden de mannen van de Afdeling Houtbewerking ervaren klompenmakers.
Dit is geen uitstapje van de fotograaf naar de Langstraat in Noord-Brabant, als u dat zou denken. We zien hier de heer van Andels, een medewerker van Werkspoor te Zuilen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog bezig is met het maken van lederen bovenstukken voor schoenen met houten onderkanten. Dit deed men omdat er door gebrek aan materialen geen schoenen meer te koop waren.
Op het podium van het Ontspanningsgebouw is het feest in volle gang: het eerste lustrum van het gebouw is een feit. De dames van de Personeelsvereniging ‘Werkspoor’ en de heren van het PVW ‘orchest’ kijken lachend de toekomst in. Het is slechts een momentopname, maar ondanks dat het zoals u ziet 1944 is, heeft de opgevoerde show een hoog ‘revuegehalte’.
Hele boomstammen worden opgezaagd om klompen te maken. Niet alleen metalen zijn slecht leverbaar, ook hout, een prima brandstof, is niet eindeloos verkrijgbaar: daarvoor groeien de bomen niet snel genoeg. Dus… als de klompen versleten zijn, worden zij weer afgevlakt op de vlakbank en van een nieuwe onderkant voorzien.
De winters van de Tweede Wereldoorlog staan in het geheugen gegrift van de mensen die ze hebben meegemaakt als streng tot zeer streng. We moeten ons de situatie van toen realiseren: geen thermostaatknop die met een eenvoudige beweging de temperatuur in het hele huis regelt. In plaats daarvan één kachel die nauwelijks in staat is één kamer te verwarmen. Brandstof voor deze kachel is al heel snel op de bon en in de hongerwinter niet meer verkrijgbaar. Bij Werkspoor maakte het personeel zelf kacheltjes. Deze allesbrandertjes hebben heel wat huishoudens van minimaal comfort voorzien.
Toen de nood (behoefte aan warmte) nog groter werd, vervaardigde de werknemers van dit bedrijf een zogenoemd zomerkacheltje. Een kacheltje dat zich het best laat omschrijven als een omgekeerd groot conservenblik dat paste op een van de uitneembare ringen van de veel voorkomende potkachel. Aan de onderzijde geheel open en aan de bovenkant voorzien van een kleinere opening, waar overheen drie of vier metalen strippen werden geplaatst, zodat er een pan op kon staan. Net boven de onderkant werd een schuifje aangebracht, waarmee de ‘trek’ kon worden verbeterd. Om deze trek een handje te helpen werd dikwijls geblazen, zo vaak zelfs, dat het begrip ‘zomerkacheltje’ bij hen die ze gekend hebben onmiddellijk de reactie ‘blazen’ oproept.
De rest van het huis bleef koud, ijskoud dikwijls, wat sommige werknemers ertoe bracht warmwaterkruiken voor eigen gebruik te maken. Het in de loop van de avond verwarmde water (op het eigengemaakte kacheltje) werd in de kruik gedaan, zodat in bed de voeten warm werden.
Omdat het aantal benodigde producten sterk afnam, werd een steeds groter beroep gedaan op de vindingrijkheid van de medewerkers om oplossingen te bedenken voor de nood die ontstond.
‘Je moet erbij geweest zijn.’ Die kreet wordt nog wel eens gebezigd. Nou, liever niet hierbij. De tekenaar (J. de Jong) tekende een stukje geschiedenis ter gelegenheid van zijn vaders 25-jarig jubileum bij Werkspoor. Het ‘zomerkacheltje’, de heer de Jong zegt daar direct achteraan: ‘Als ik aan het zomerkacheltje denk, flitst onmiddellijk door mijn hoofd: blazen. Dan werd het rondom je mond altijd helemaal zwart van het roet.’ Het is een prachtige tekening van het kacheltje zoals dat door het personeel van Werkspoor werd gemaakt om de warmte van de enige warmtebron in het hele huis zo goed mogelijk te benutten.
Bij Werkspoor slaagde men er op bovenstaande wijze in om, althans voor doorgesleten klompen, een oplossing te bieden. Als een klomp nog goed was maar de zool versleten, dan lijmde men er een nieuwe zool op. Om een goed glad lijmoppervlak te verkrijgen, werd de klomp eerst even over de ‘vlakbank’ gehaald. Op die manier werd een mooie gladde onderkant verkregen, en daarop werden dan de nieuwe zolen gelijmd. Daar zijn twee personen mee bezig, maar slechts één was zo handig om voldoende stil te staan zodat hij helder in beeld is.
Het sociale beleid van Werkspoor ging verder dan alleen binnen het bedrijf. Dat laat zich het best met een voorbeeld illustreren. In deze tijd waren de meeste pannen voor het huishouden van email. Dat email kon slecht tegen een stootje en als de emaillaag was stuk gestoten, ging het basismateriaal (ijzer) roesten. Dan had je al gauw een gat in de pan. En nieuwe pannen waren niet of nauwelijks te koop. De afdeling metaalbewerking bood in zulke gevallen uitkomst: kapotte pannen, melkkokers, teilen, kolenkitten en ander huisraad werd ‘op de zaak’ gerepareerd. Het repareren van kapotte bodems nam men rigoureus ter hand: de bodem werd geheel afgeslepen en een nieuwe van aluminium eronder gemaakt. De nieuwe bodem was groter van afmeting en door de rand om te buigen, omhoog te krullen, werd hij vastgemaakt aan de oorspronkelijke pan. Het geheel werd waterdicht gemaakt door tussen de bodem en de pannenwand een rolletje asbest (!) te stoppen. Zo kon de pan weer even mee. Ja, je bofte als je werknemer bij Werkspoor was.
De heer Post ex-werknemer, vertelt: ‘In de oorlog maakten wij veel zogenoemde beunhaasjes: roggemolens, kacheltjes en bijvoorbeeld aanstekers. Die maakten we van kogelhulzen. Je moest dan een beugeltje maken, een wieltje vijlen enzovoort. Het geheel soldeerde je dan op de huls. Daarna deed je watten, een lontje en wat benzine erin en de aansteker was klaar voor gebruik. In de winter maakten we ook sleeën. Dat was niet toegestaan maar daar zaten we niet zo mee. De slee was echter niet simpel mee naar huis te nemen. Je steekt zo’n ding niet zo eenvoudig in je binnenzak. Vindingrijk als we waren, werd dat probleem als volgt opgelost: we wachtten tot het werk erop zat en we massaal naar huis gingen. Dan bond je een lang touw, van ongeveer twintig meter, aan de slee en trok je hem met je mee. In de grote stroom fabrieksverlaters trok je de slee achter je aan, maar die volgde dus op grote afstand. Als je door de poort was, trok je de slee heel vlug tussen de massa collegae heen naar je toe en kon je de kinderen thuis blij maken met een prachtige eigengemaakte slee.’ En alsof dat nog niet genoeg is, vervolgt de verteller: ‘Wij maakten ook armbanden van roestvrij staal, een soort slangen waren dat.’
Op weg naar de gaarkeukens. Deze opname toont ons de ‘uitdelers en controleurs op weg naar de uitdeelplaatsen’. Voorzien van een tafeltje, ketel, bordje met locatienummer en opscheplepel liet men zich even fotograferen voor later. Dat was nog eens wat anders dan bruggen bouwen. Dit zijn namelijk werknemers van Werkspoor die zich in de hongerwinter zo nuttig maakten.
Binnen het bedrijf organiseerde men eten uit de gaarkeuken. In de verschillende hallen werd een uitdeelpunt voor de gaarkeuken ingericht. Het voedsel werd in gamellen aangeleverd door de gaarkeuken in de Acaciastraat. Het kwam aan in het grote schaftlokaal in de ‘Lubachstraat’. Deze straat lag tussen een aantal hallen (opbouw rijtuigen en staalconstructie) en werd genoemd naar de heer Lubach, directeur van Werkspoor. Met deze gamellen gingen de mannen het terrein op om de werknemers van voedsel te voorzien. Door gebruik te maken van een groot aantal uitdeelpunten werd voorkomen dat de werknemers te ver moesten lopen.
In het personeelsblad van Werkspoor, nummer 216 van woensdag 10 december 1941 wordt uitgebreid verslag gedaan van de nieuwe gaarkeukenactiviteiten:
‘ ‘‘DE WARME HAP”
‘‘Schafttijd” kreeg sedert 29 September een andere klank. Immers, van die dag af, werd ook op onze fabriek te Utrecht warme bijvoeding verstrekt, een zgn. warme hap, zij het ook een hap van ¾ liter.
Werkspoor werd klant van een der in de buurt van de fabriek nieuw opgerichte keukens van het Rijksbureau voor Voedselvoorziening in Oorlogstijd. De inrichting van de keukens is opgevat volgens de nieuwste begrippen van koken en masse; een bereiding door middel van stoom onder druk. Volgens de deskundigen een methode, waarbij het behoud van de zo kostbare vitaminen verzekerd is. Na te zijn gaar gestoomd worden de bestanddelen gemengd, geroerd − alles electrisch − en zo verwerkt tot een smeuïge stamppot of een smakelijke soep. Uit de kookpotten komt het kokend hete eten in gamellen met isolerende wand; inhoud 50 liter, voldoende dus voor 66 deelnemers.
Het bonloze menu is eenvoudig van aard; groenten van het seizoen, met aardappelen, of ook wel wat peulvruchten, tapte melkpoeder en ’n aromatische saus. Bij hen, die in militaire dienst zijn geweest, zal deze bijvoeding − want als zodanig moet het verstrekte eten worden gezien − herinneringen aan die tijd opwekken. En deze zullen ongetwijfeld nog worden versterkt bij het consumeren van het ‘‘prakkie” zo omtrent 12 uur vijf.
Het uitdelen gaat namelijk in snel tempo en op verschillende plaatsen. Onze fabriek is uitgestrekt, de werkplaatsen zijn groot, liggen ver uit elkaar, de schafttijd moet kort van duur blijven. Voor bijna allen, moet de ‘‘hap” dus ter plaatse worden uitgedeeld en genuttigd. Voor enkele werkplaatsen was het door de bezetting, de vrije ruimte e.d., zelfs niet mogelijk het eten ter plaatse uit te delen; een wandeling naar de uitdeelplaats was wel eens nodig.
Merkwaardig, hoeveel goede sprinters er in zo’n werkplaats zijn!
Met veel genoegen zij hier vermeld, dat een ieder gehoor heeft gegeven aan de aanwijzingen van de Bedrijfsleiding om vóór alles mede te werken dat de uitdeling ordelijk verloopt. De verplaatsing van de deelnemers, de opstelling bij de uitdeelplaatsen, het inleveren van de etensschalen, alles verloopt vlot en regelmatig. Prettig is ook, dat de uitdelers en controleurs van de etensbonnen zich aanstonds in ruime getalen vrijwillig beschikbaar stelden.’
De dames die bij Werkspoor in dienst waren, werden natuurlijk ook voorzien van een ‘warme hap’. Zij kregen deze opgelepeld in het Ontspanningsgebouw. Aan de glunderende gezichten te zien, wordt de actie van de directie gewaardeerd.
De hierbij gepubliceerde foto’s geven een beeld van de gang van zaken. Tegen twaalven marcheren de uitdelers en controleurs, na zich te hebben verkleed, gewapend met opscheplepel, nummerbord, drager met borden en opscheplepel, van de centrale-uitgifte-plaats naar de ruim 30 verschillende uitdeelplaatsen. De ‘‘menagemeester” heeft te voren aanwijzingen gegeven voor een juiste verdeling van de gamellen, die per auto worden rondgebracht. De gamellen zelf zijn zwaar en 50 liter lekkernij weegt ook − dus dragen is niet wel mogelijk.
Uitdelers en controleurs beginnen hun klanten te kennen; er zijn snelle-, middelsoort en bedaagde-eters. En die kennis van de klant is nodig; het eventuele overschot wordt n.l. verdeeld en zo zouden het − zonder kennis van zaken − steeds dezelfden zijn, die een tweede hap opgeschept kregen. De wijze, waarop dit systeem sprekend kan worden gedemonstreerd toont één der foto’s.
Na afloop van de uitdeling wordt het materieel weer in de centrale-uitgifte-plaats ingeleverd en kan de afwas beginnen. De menagemeester houdt hierop toezicht en zorgt er voor dat de volgende dag het programma weer vlot kan worden afgewerkt.
Vis.
Nu wij het toch over de inwendige mens hebben, nog het volgende.
Enige tijd geleden namen de leden van het bestuur van de fabrieksraad een proef met vers uit IJmuiden aangevoerde zeevis, gezamentlijk tegen een geschikte prijs ingekocht. De proef slaagde en nu kan, reeds sedert enige weken, een ieder wekelijks zijn maaltje vis bestellen. De prijzen worden elke Vrijdag bekend gemaakt; des Maandags daarop sluit de inschrijving en Donderdags komt de vis aan. Tevoren levert elke deelnemer zijn pakmiddelen op een centrale plaats in en na afloop van de middagwerktijd vindt hij zijn bestelling ingepakt, dus gereed voor transport.
Het weer stuurt de aanvoer wel eens in de war; de leverancier kan zich dan niet altijd aan zijn bestelling houden − evenwel wordt er per week gemiddeld een 100 kg. vis mee naar huis genomen.’
De bezetter heeft na twee jaar zelf de leiding van Werkspoor ter hand genomen, desondanks werd menig klein stukje verzet uitgevoerd. Een ex-medewerker weet nog dat ‘de jonge jongens bij Werkspoor van de Duitsers wel eens de wielen van de goederenwagons moesten schoonmaken. Tijdens het gebruik was het vet vuil geworden of verloren geraakt. Dan moesten de wielpotten eerst schoongemaakt worden en daarna weer van nieuw vet worden voorzien. Door dat nieuwe vet deden wij stiekem wat zand: dan sleet de boel razendsnel. Van hieruit voortvloeiende ongelukken heb ik gelukkig nooit iets gezien of gehoord.’
De royale werkgever heeft na de bevrijding erg veel moeite gehad zijn personeel weer te motiveren. De mannen (en vrouwen) die vijf jaar lang op hun elfendertigste hadden gewerkt, moesten nu volop aan de slag voor de wederopbouw van Nederland. Dat is niet iedereen even eenvoudig afgegaan want wat wil je als je vijf jaar lang van je bazen te horen kreeg dat je het rustig aan moest doen!
Nu gingen echter de handen weer uit de mouwen, Nederland moest weer worden opgebouwd. Juist Werkspoor kwam in aanmerking voor het herstellen van kapotgeschoten (spoor)bruggen in het land. Een van de bekendste is de brug bij Zaltbommel.
Ondanks het feit dat Werkspoor vanaf 1942 onder Duits regiem stond, is het de directie toch gelukt te bewerkstelligen dat niet één gehuwde werknemer voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland moest.
Er zal eerst wel een traantje weggepinkt zijn voordat men de handen uit de mouwen stak om de door oorlogsgeweld vernielde bruggen te herstellen. Hier ziet u de herstelwerkzaamheden aan de brug bij Nijmegen.
Niet alleen bij Werkspoor kreeg het personeel eten uit de gaarkeukens. Ook de werknemers van Demka kregen zo een aanvulling van het karige loon. De samenwerking tussen de beide fabrieken tijdens de Tweede Wereldoorlog bestond al vanaf het begin van de oorlog. In het jubileumboek van Demka, geschreven ter gelegenheid van het feit dat het bedrijf veertig jaar staal maakt, lezen we op blz. 380 over de invoering van een aantal verbeteringen in de sociale zorg. ‘Nog werd op 25 September 1940, in samenwerking met de fabriek van Werkspoor te Utrecht waar deze reeds jaren bestond, een Sociale Dienst opgericht voor het verleenen van hulp en raad in persoonlijke of huishoudelijke moeilijkheden bij leden van het personeel. Deze dienst ging ook – in de moeilijke oorlogsjaren – medewerking verleenen bij het organiseren van cursussen op huishoudelijk gebied en bij het beheer van de Demka-volkstuinen op het in 1939 aangekochte, nog ongebruikte fabrieksterrein aan de overzijde van het Merwedekanaal. Kort tevoren, op 19 september 1940, was ook een Medische Dienst in werking getreden, gegroeid uit de verbandkamer die reeds aanwezig was, en ingericht wederom in aansluiting op de bij Werkspoor hiervoor bestaande regeling. Een Röntgen-installatie werd hiervoor aangeschaft.’
Bij Demka kreeg het 1200 mensen tellende personeel in de hongerwinter elke dag een warme maaltijd verstrekt. Van het karige loon konden de werknemers de voedselprijzen op de zwarte markt niet betalen. In het boek Utrecht in Verzet lezen we hierover:
‘De directie zag kans om uit de landbouwgebieden in het oosten van het land de benodigde producten aan te voeren, waarvan in de fabriek maaltijden werden bereid. Demka was voor de Duitsers een kriegswichtig bedrijf zodat het de beschikking had gehouden over zijn vervoermiddelen en energievoorziening. Het personeel kreeg ook wel eens een zak mosselen of een pakje boter mee naar huis. Directeur de Muinck Keizer was lid van de Raad van Commissarissen van enkele andere bedrijven, waaronder de Boterfabriek Frico. Uit hoofde daarvan kon hij af en toe beslag leggen op een voorraadje boter dat hij aan zijn werknemers ten goede liet komen.’