De Oude Bouw aan de Amsterdamsestraatweg en de Tweede Wereldoorlog
Over dit stukje van de Amsterdamsestraatweg tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn tot nu toe geen verhalen bekend. Maar… in de verhalen over de bevrijding en de komst van de Canadezen naar Zuilen mag het verhaal van het echtpaar McLennan-Odijk niet ontbreken. Het stond in 1970 in het Utrechts Nieuwsblad, een schoondochter van het echtpaar bracht het bij me.
‘Niemand weet precies hoeveel Zuilense oorlogsbruidjes er na mei 1945 aan de arm van hun Canadees of hun Tommy vertrokken zijn naar een nieuw vaderland. Het moeten er, alles bij elkaar, toch nog wel heel wat geweest zijn, want het aantal romances dat rond de jeep of de bren-carrier begon, was legio.
Van die bruidjes zijn sommigen alléén teruggekomen naar Nederland, omdat de werkelijkheid anders was dan de schijn. Slechts één is er te vinden in heel Zuilen, die zich hier met haar Canadees heeft gevestigd.
Dat is Jacoba Adriana Odijk, die met haar man Albert George McLennan en drie van haar vijf kinderen − de anderen zijn getrouwd − woont aan de Amsterdamse-straatweg 637. Het gezin heeft de Canadese nationaliteit, maar dat is alleen aan de vroegere R.E.M.E.-sergeant McLennan te merken. Zijn Nederlands verdient die naam nog altijd niet.
Een kwart eeuw geleden sprak sergeant McLennan van de Royal Electrical and Mechanical Engineers, wiens legeronderdeel al in Italië was toegevoegd aan de Royal Canadian Horse Artillery van de First Division, overigens nog helemaal geen Hollands. Toen hij in april 1945 ergens bij Voorthuizen het Zuilense meisje ontmoette, dat zijn vrouw zou worden, moest ’n zekere Henk, een ondergedoken politieman uit Rotterdam, de eerste verbale pogingen tot toenadering vertalen.
Eten halen
Jacoba Adriana Odijk, toen nog werkend op kantoor bij Werkspoor, was in april 1945 op en naast een fiets met houten banden, in gezelschap van een vriendin, naar Voorthuizen gegaan om eten te halen.
Ze zouden, hadden ze moeder Odijk gezegd, als alles goed ging die zelfde dag nog terug zijn, maar helemaal zeker waren ze er niet van. Het heeft tenslotte weken geduurd voor de twee vriendinnen weer in Zuilen waren.
Het eerste oponthoud kwam bij Amersfoort, want daar hoorden ze dat de Duitsers fietsen vorderden, houten banden of niet. Het tweetal heeft lang moeten wachten tot de kust veilig was en kwam pas ’s avonds in Voorthuizen aan. Ze beseften niet, dat slechts enkele kilometers verder de Duitsers inderhaast terugtrokken op linies bij Amersfoort en Nijkerk, ter hoogte van Hoevelaken bijvoorbeeld en dat de eerste Canadese patrouilles naderden.
Jacoba Adriana Odijk was al eerder in Voorthuizen geweest. Aan de Apeldoornseweg woonde boer v.d. Pol die haar al een paar keer aan wat voedsel had geholpen. Die april-avond klopten de twee jonge vrouwen bij hem aan, stapten naar binnen en kregen de uitnodiging aan de tafel in de keuken te gaan zitten en afwachting van een kop surrogaatkoffie met echte volle melk.
Bevrijd
Ze zaten nog maar nauwelijks, toen er vlak bij geschoten werd. Het hele gezelschap vluchtte hals over kop in een soort schuilkelder, die op het erf was gegraven.
Na enige tijd werd het wat rustiger. De boer kroop het gat uit om te gaan kijken wat er gaande was. Even later kwam hij terug. ‘‘We zijn bevrijd,’’ riep hij en ten bewijze toonde hij een handjevol Canadese sigaretten.
Jacoba Odijk en haar vriendin konden met geen mogelijkheid terug naar Utrecht. Ze zouden het trouwens niet gewild hebben ook, want waar kon je in die aprildagen van 1945 beter zitten dan bij een boer op bevrijd gebied?
Dat vonden de Canadezen, die ’s nachts met hun vrachtwagens en motoren Voorthuizen binnen reden, óók. Ze bouwden hun tentjes bij voorkeur op plaatsen, die het meest beloofden voor de nabije toekomst: bij een boer met koeien, melk en boter, bij een café met misschien heel ver weg toch nog iets te drinken. Zo’n veldje was er in Voorthuizen vlak bij de boerderij waar Jacoba en haar vriendin de bevrijding beleefden. Drank was er overigens niet, maar wel vonden de Canadezen, toen ze geultjes langs hun sheltertjes groeven, een paar kisten vol zilvergeld, die de nabijwonende caféhouder er in bange tijden onder de grond had gestopt.
Sergeant
Het was 16 april 1945. Jacoba Odijk raakte de volgende dag aan de praat met een goedlachse Canadese sergeant, die haar Jacky noemde en gul genoeg was met complimenten, sigaretten en snoep. Een dag of wat later was die Canadees op zijn zware Harley Davidson verdwenen, richting Nijkerk, waar nog gevochten werd en van Nijkerk reed hij op een goede dag, net voor het einde van de oorlog met een paar makkers in een vrachtwagen naar het nog bezette Spakenburg, waar hij tot stomme verbazing van de Duitse bezetters doodgemoedereerd een kist met drank weghaalde, waarvan de aanwezigheid op een bepaald adres vaststond. Die Duitsers staken geen hand naar het groepje Canadezen uit, hetgeen in die laatste dagen, tijdens het wachten op het einde, overigens geen zeldzaamheid was.
Sergeant McLennan is na zijn Spakenburgse avontuur nog een keer naar Voorthuizen gereden om Jacoba Odijk te zeggen ‘‘I’ll be back’’ en verdween toen richting Westen. Hij was een van de eerste Canadezen in Zuilen en gaf bij moeder Odijk aan de Amsterdamsestraatweg de boodschap af dat haar dochter gezond en wel in Voorthuizen was. Hij werd doorgezonden, naar Rotterdam, ging vandaar voor korte tijd naar Engeland, maar stond in de vroege zomer van 1945 opeens weer met zijn Harley Davidson op de Amsterdamsestraatweg.
Trouwen
‘‘Toen is hij blijven komen,’’ verteld Jacky McLennan nu, 25 jaar later. Ze trouwden op 4 april 1946 in de Oranjekerk op Zuilen en vertrokken een jaar later naar Canada. Daar zijn de twee oudste kinderen geboren, maar in 1949 kon Jacoba het er niet meer harden van de heimwee.
Het gezin McLennan kwam terug naar Nederland en vestigde zich in Utrecht, waar domineeszoon Albert een baan vond als bankwerker bij Werkspoor. Die baan heeft hij nog altijd. Hij is hier volkomen ingeburgerd en slechts de jaarlijkse uitnodiging van de Canadese ambassadeur in Den Haag om daar op 1 juli Dominion Day te komen vieren, herinnert hem eraan, dat hij nog altijd officieel geen Nederlander is. ‘‘Maar dat ga ik toch veranderen,‘‘ zegt hij nu, ‘‘ik hoor hier thuis.’’ ’